Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

van dokter

Толкование Перевод

1 order

n. volgorde, orde; stand; bevel; bestelling
--------
v. ordenen; bestellen; bevelen; leiden

order¹

[ o:də]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 orde 〈 ook biologie, natuurkunde, wiskunde〉 ⇒ stand, rang, (sociale) klasse/laag; 〈 formeel〉 soort, aard

2 (klooster/ridder)orde

3 orde(teken) ⇒ 〈 in het bijzonder〉 ridderorde

4 〈 bouwkunst〉 (bouw)stijl 〈 voornamelijk met betrekking tot de zuil〉

♦voorbeelden:

1   order of magnitude • orde (van grootte)

     clerical order • geestelijke stand/clerus

     poetry of a high order • eersteklas poëzie

     〈 Brits-Engels〉 in/of/ 〈 Amerikaans-Engels〉 on the order of • in de orde (van grootte) van, ongeveer, om en (na)bij

2   the Order of the Garter • de Orde van de Kouseband 〈 hoogste ridderorde in Engeland〉

4   the five (classical) orders • de vijf (klassieke) orden

¶ 〈 Brits-Engels〉 an order to view • een bezichtigingsbriefje 〈 van makelaar gekregen, tot bezichtiging van huis〉

     take (holy) orders • (tot) priester (gewijd) worden

     〈 Amerikaans-Engels〉 on the order of • zoals, in de stijl van

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 vaak meervoud〉 bevel ⇒ order, opdracht, instructie

2 〈 geldwezen〉 (betalings)opdracht ⇒ order(briefje)

3 bestelling ⇒ order, levering(sopdracht)

♦voorbeelden:

1   executive order • uitvoeringsbesluit

     make/issue an order • een bevel uitvaardigen

     obey orders • een bevel/bevelen gehoorzamen/opvolgen

     take one's orders from • zijn bevelen krijgen van/uit

     by order of • op bevel/in opdracht van

     on doctor's orders • op doktersvoorschrift

     be under orders to • bevel (gekregen) hebben te

     under the orders of • onder bevel/aanvoering van

2   postal order • postwissel

     〈 beurs〉 standing order • legorder

     order to pay • betalingsmandaat

     order to transfer • (giro-)overschrijving

     order for payment • assignatie, betalingsopdracht

     issue an order for the payment of • opdracht/order geven tot uitbetaling van

     cheque to order • cheque aan order

     payable to the order of • betaalbaar aan de order van

3   two orders of French fries • twee porties friet/patat

     made to order • op/volgens bestelling gemaakt; 〈 figuurlijk〉 perfect

     place an order for something • iets bestellen

     take orders • bestellingen opnemen 〈 van winkelier, ober enz.〉

     be on order • in bestelling/besteld zijn

¶ 〈 informeel〉 orders are orders • (een) bevel is (een) bevel

→ tall tall/

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 (rang/volg)orde ⇒ op(een)volging

2 ordelijke schikking/inrichting/toestand ⇒ orde(lijkheid), ordening; geregeldheid, netheid; 〈 leger〉 opstelling; stelsel, (maatschappij)structuur

3 (dag)orde ⇒ agenda, reglement 〈 van vergadering, bijeenkomst enz.〉

4 orde ⇒ tucht, gehoorzaamheid

5 bedoeling ⇒ doel, intentie

♦voorbeelden:

1   in alphabetical order • alfabetisch gerangschikt

     in order of importance • volgens/in (volg)orde van belangrijkheid

     out of order • niet in/op volgorde

2   in order of battle • in slagorde

     the order of things • de orde der dingen

     in good order • piekfijn/netjes in orde

     leave one's affairs in order • orde op zaken stellen

     put/set something in order • orde scheppen in iets

     out of order • defect, buiten gebruik/werking

3   Order! (Order!) • Tot de orde!

     be the order of the day • aan de orde van de dag zijn 〈 ook figuurlijk〉

     rise to a point of order • een procedurekwestie stellen

     call someone to order • iemand tot de orde roepen

     call (a meeting) to order • een vergadering voor geopend verklaren

     〈 formeel〉 in order • in orde, in overeenstemming met de regels, geoorloofd

     be out of order • buiten de orde/het reglement van orde gaan 〈 van spreker〉; (nog) niet aan de orde zijn 〈 van voorstel, zaak enz.〉

4   disturb public order • de openbare orde verstoren

     keep order • de orde bewaren/handhaven

5   〈 formeel〉 in order that • opdat, om, teneinde

     in order to • om, teneinde

→ bad bad/, short short/, standing standing/

————————

order²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 bevelen ⇒ het bevel hebben/voeren

2 bestellen ⇒ een order plaatsen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 ordenen ⇒ in orde brengen, (rang)schikken

2 (een) bevel/order/opdracht geven ⇒ het bevel geven (tot); verordenen, gelasten; verzoeken om; voorschrijven 〈 van dokter〉

3 bestellen ⇒ een order plaatsen voor

♦voorbeelden:

1   order one's affairs better • zijn zaken beter regelen

2   order new elections • nieuwe verkiezingen uitschrijven

     order someone a month's rest • iemand een maand rust voorschrijven

     he ordered the troops to open fire • hij gaf de troepen bevel het vuur te openen

3   order oneself a sandwich • (voor zichzelf) een broodje bestellen

¶ order someone about/around • iemand (steeds) commanderen/voortdurend de wet voorschrijven

     order home • naar huis/het vaderland (terug)sturen

     order someone off • van/uit het veld sturen 〈 van scheidsrechter〉

     order round • laten komen/halen

     order up • (naar) boven laten komen; 〈 leger〉oproepen, naar het front sturen

→ order out order out/

English-Dutch dictionary > order
2 bedside manner

n. gedrag of manieren van een arts ten op zichte van zijn patiënten, houding van de arts ten op zichte van een patiënt

bedside manner

1 optreden aan het ziekbed 〈 van dokter tegenover patiënt〉

English-Dutch dictionary > bedside manner
3 round

adj. cirkel
--------
adv. rondom
--------
n. ronde; cirkel
--------
prep. rondom
--------
v. afronden, afmaken

round¹

[ raund]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 bol ⇒ ronding

2 ronde ⇒ rondgang; toer

3 snee ⇒ stuk

4 schot ⇒ geweerschot

5 kring ⇒ groep mensen

6 〈 muziek〉drie/vierstemmige canon

♦voorbeelden:

2   go/make one's rounds • zijn ronde maken, visites afleggen 〈 van dokter〉

     go/do the rounds • de ronde doen, doorverteld worden

     he stood us a round of drinks • hij gaf een rondje

3   round of beef • lendestuk

¶ a round of applause • een applaus

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 rondheid ⇒ het rond-zijn

2 volledigheid ⇒ totaliteit

3 rondte

♦voorbeelden:

3   in the round • losstaand, vrijstaand 〈 van beeld〉; 〈 figuurlijk〉 alles welbeschouwd

     theatre in the round • théâtre en rond, arenatoneel

————————

round²

〈bijvoeglijk naamwoord; roundness〉

1 rond ⇒ bol, bolvormig

2 rond ⇒ gebogen, cirkelvormig

3 rond ⇒ compleet; afgerond 〈 van getal〉; 〈 figuurlijk〉 rond, oprecht

♦voorbeelden:

1   round cheeks • bolle wangen

2   round brackets • ronde haakjes

     〈 geschiedenis〉 the Round Table • de tafelronde

     round trip • rondreis; 〈 Amerikaans-Engels〉 retour

3   in round figures • in afgeronde getallen

     in round terms • ronduit

¶ round robin • petitie

     〈 ook attributief〉 round robin • toernooi waarbij elke deelnemer tegen elke andere uitkomt

————————

round³

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 rond worden ⇒ zich ronden

♦voorbeelden:

1   her eyes rounded with surprise • haar ogen werden groot van verbazing

     round out • dik worden, opzwellen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 ronden ⇒ rond maken; 〈 ook figuurlijk〉 afronden

2 ronden ⇒ om(heen) gaan

3 omringen

4 rondgaan ⇒ rondrijden/lopen (op/in)

♦voorbeelden:

1   round down • naar beneden afronden

     round off sharp edges • scherpe randen rond afwerken

     round off • besluiten, afsluiten 〈avondje e.d.〉

2   round a corner • een hoek omgaan

¶ round out • afronden 〈 verhaal, studie〉

     round (up)on someone • tegen iemand van leer trekken, zich woedend tot iemand keren

→ round up round up/

————————

round⁴

〈 bijwoord〉

1 〈richting; ook figuurlijk〉 rond ⇒ om

2 〈plaats; ook figuurlijk〉 rondom ⇒ in het rond

3 bij ⇒ bij/voor zich

4 〈 tijd〉 doorheen

♦voorbeelden:

1   next time round • de volgende keer

     he did it the right/wrong way round • hij deed het goed/verkeerd

     send round • verspreiden

     he talked her round • hij praatte haar om

     round and round • als maar rond

2   they were shown round • ze werden rondgeleid

     all round • rondom; voor alles en iedereen; in alle opzichten

     I lost my ring round here • ik ben mijn ring hier in de buurt verloren

3   they asked us round for tea • ze nodigden ons bij hen uit voor de thee

     they brought her round • ze brachten haar weer bij (bewustzijn)

     send round for the girl • stuur iemand om het meisje te halen

4   all year round • het hele jaar door

————————

round⁵

〈 voorzetsel〉

1 〈plaats en richting; ook figuurlijk〉om ⇒ rondom, om … heen

2 〈 plaats en tijd〉 nabij ⇒ omstreeks

♦voorbeelden:

1   round the corner • om de hoek

     they sat round the storyteller • ze zaten rond de verteller

2   round 8 o'clock • omstreeks acht uur

     it must be somewhere round the house • het moet ergens in (het) huis zijn

English-Dutch dictionary > round
4 casebook

n. register van behandelde gevallen (van dokter)

casebook

1 register van behandelde gevallen 〈 door arts, jurist e.d.〉 ⇒ patiënten/cliëntenboek, casuslijst/register

English-Dutch dictionary > casebook
5 visit

n. bezoek, visite
--------
v. bezoeken, op bezoek gaan

visit¹

[ vizzit] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 bezoek ⇒ visite 〈 ook van dokter〉, (tijdelijk) verblijf

♦voorbeelden:

1   pay someone a visit • iemand een bezoek(je) brengen

————————

visit²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 een bezoek/bezoeken afleggen ⇒ op bezoek/visite gaan

2 〈 Amerikaans-Engels〉 logeren ⇒ verblijven

♦voorbeelden:

¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 visit with • een praatje (gaan) maken met

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 bezoeken ⇒ op visite gaan bij

2 〈 Amerikaans-Engels〉 logeren bij ⇒ verblijven bij/in

3 inspecteren ⇒ onderzoeken

4 bezoeken ⇒ treffen, teisteren

5 overvallen ⇒ (plotseling) opkomen bij 〈 van gevoelens〉

♦voorbeelden:

1   visit a cathedral • een kathedraal bezoeken/bezichtigen

4   the village was visited by/with the plague • het dorp werd bezocht/getroffen met/door de pest

English-Dutch dictionary > visit
6 iatrical

adj. Medisch; van geneeskunde; van dokter

English-Dutch dictionary > iatrical
7 go/make one's rounds

go/make one's rounds

zijn ronde maken, visites afleggen 〈 van dokter〉

English-Dutch dictionary > go/make one's rounds
8 with

prep. met; behorend tot; met behulp van; door middel van; door; uit; voor; bij ; van

with

[ wið, wiθ]

1 〈 betrokkenheid bij handelingstoestand〉 met

2 〈 richting〉 mee met ⇒ overeenkomstig (met)

3 〈 begeleiding, samenhang, kenmerk〉 (samen) met ⇒ bij, inclusief, hebbende

4 〈plaats; ook figuurlijk〉 bij ⇒ toevertrouwd aan

5 〈 tegenstelling〉 niettegenstaande

6 〈 middel of oorzaak〉 met ⇒ met behulp van, door middel/toedoen van

7 〈 tijd〉 bij ⇒ tegelijkertijd/samen met

♦voorbeelden:

1   he fell in love with Jill • hij werd verliefd op Jill

     a conversation with Jill • een gesprek met Jill

     compared with Mary • vergeleken bij Mary

     angry with Sheila • kwaad op Sheila

2   I walked part of the way with the girl • ik wandelde een eindje met het meisje mee

     with your permission • met uw toestemming

     it changes with the seasons • het verandert met de seizoenen

     with the sun • met de zon mee

     sail with the wind • met de wind zeilen

     are you still with me? • snap je me nog?, kun je me nog volgen?

     come with me • kom met mij mee

3   he assumed, with the author, that … • hij nam, met de auteur, aan dat …

     she can sing with the best of them • ze kan zingen als de beste

     he worked with Bayer • hij werkte bij Bayer

     this, with the books, should do • met de boeken, zou dit moeten volstaan

     with the bow it looks just like new • met de strik ziet het eruit als nieuw

     he came with his daughter • hij kwam met zijn dochter

     with a gentle disposition • met een zacht karakter

     he did it with ease • hij deed het met gemak

     do business with the farmers • zaken doen met de boeren

     he watched with fear • hij keek toe vol angst

     he walked with his hands in his pockets • hij liep met de handen in de zakken

     I like it with sauce • ik eet het graag met saus

     it went with great speed • het ging heel snel

     what's with him? • wat is er met hem (aan de hand)?

     spring is with us • het is lente

     peace be with you • vrede zij met u

     it's all right with me • ik vind het goed/mij is het om het even

     〈 elliptisch〉 she likes her coffee with • ze heeft haar koffie het liefst mét (melk)

4   she stayed with her aunt • ze verbleef bij haar tante

     I left it with Jill • ik vertrouwde het aan (de zorgen van) Jill toe

     the doctor is with John • de dokter is bij Jan

     with Mary it always fails • bij Mary mislukt het altijd

5   a nice girl, with all her faults • een lief meisje, ondanks haar gebreken

6   be ill/down with the 'flu • de griep hebben

     bowed down with grief • gebukt onder droefenis

     they woke her with their noise • zij maakten haar wakker met hun lawaai

     pleased with the results • tevreden over de resultaten

     mix it with a spoon • meng het met een lepel

     filled with water • vol water

     sick with worry • ziek van de zorgen

7   he rises with the dawn • hij staat op bij het ochtendkrieken

     with his death all changed • met zijn dood veranderde alles

     he arrived with Mary • hij kwam tegelijkertijd met Mary aan

     with that he left • dit gezegd zijnde vertrok hij

     she's not with it • ze heeft geen benul; ze is hopeloos ouderwets

     what with this, that and the other, I never finished it • met alles wat erbij kwam heb ik het nooit afgekregen

¶ I'm with you there • dat ben ik met je eens

     away/down with him! • weg met hem!

     〈 voornamelijk pejoratief〉 he's in with some oddballs • hij gaat om met enkele rare snuiters

     off with you • maak dat je wegkomt

     it's all over with him • het is met hem afgelopen

     what's up with him? • wat heeft hij?

→ be with be with/

English-Dutch dictionary > with
9 doc

eindletters (extensie) DOC; de extensie van een bestand dat met de tekstverwerker Word is geschreven; de extensie van een bestand dat de handleiding van een programma bevat

doc

[ dok] 〈 verkorting〉 [doctor] 〈 informeel〉

1 dokter

English-Dutch dictionary > doc
10 down

n. Down (johan lengdon hayden, engelse dokter,down syndroom een ziekte genoemd naar zijn naam)

down¹

[ daun]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 American football〉 down

♦voorbeelden:

¶ have a down on someone • de pest/een hekel hebben aan iemand

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 dons ⇒ haartjes, veertjes

III 〈meervoud; Down〉

1 heuvellandschap in Zuid-Engeland

♦voorbeelden:

1   the North/South Downs • de noordelijke/zuidelijke heuvelrug in Zuid-Engeland

————————

down²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 neergaand ⇒ naar onder/beneden leidend

2 beneden

3 depressief ⇒ verdrietig

♦voorbeelden:

1   the sales are down • de verkoopcijfers zijn gezakt

2   it's 7.030, but no one is down yet • het is 7.30, maar er is nog niemand beneden

3   I feel down today • ik voel me rot vandaag

¶ cash down • contante betaling, handje contantje

     down payment • contante betaling

————————

down³

〈 werkwoord〉

1 neerslaan ⇒ neerhalen, onderuithalen; 〈 sport〉 tackelen

2 verslaan ⇒ 〈 figuurlijk〉 nekken

3 opdrinken ⇒ (haastig) doorslikken

♦voorbeelden:

1   down an aeroplane • een vliegtuig neerschieten/halen

2   down the opposition • de oppositie verslaan

3   down a lot of drinks • een f aantal glazen (drank) achteroverslaan

————————

down⁴

〈 bijwoord〉

1 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉 neer ⇒ (naar) beneden, omlaag, onder

2 〈 met betrekking tot vaste verblijf- of werkplaats〉 vanuit ⇒ 〈 dramaturgie〉 vooraan op het toneel

♦voorbeelden:

1   lines down and across • horizontale en verticale lijnen

     bend down • bukken, vooroverbuigen

     come down (in life) • aan lager wal (ge)raken

     go down • naar beneden gaan; zinken

     the sun goes down • de zon gaat onder

     go down (south) • naar het zuiden trekken

     go down in price • goedkoper worden

     go down three to one • met drie-een verliezen

     keep down • onder de duim houden, onderdrukken

     keep down one's food • zijn eten binnenhouden

     put down in writing • opschrijven

     the wind went/died down • de wind ging liggen

     up and down • op en neer

     down on your knees! • op de knieën!

     down with the president! • weg met de president!

     down! • liggen!, koest!, af! 〈 tegen hond〉

2   〈 Brits-Engels〉 come/go down • de universiteit verlaten 〈 voor vakantie of wegens afstuderen〉

     go down to the country • het platteland bezoeken

     〈 Brits-Engels〉 be sent down • weggezonden worden van de universiteit

     track someone down • iemand opsporen

     〈 Amerikaans-Engels〉 down south • in/naar de zuidelijke staten

¶ eight down and two to go • acht gespeeld, nog twee te spelen

     deep down inside, down under • in zijn binnenste

     down under • bij de tegenvoeters, in Australië en Nieuw-Zeeland

→ be down be down/, go down go down/ etc.

————————

down⁵

〈 voorzetsel〉

1 〈 plaats of richting〉 vanaf ⇒ langs, onder in

2 〈 tegenover up〉 neer ⇒ af

♦voorbeelden:

1   down the coast • langs de kust

     roll down (the) hill • (van) de berg (af)rollen

     down (the) river • de rivier af, verder stroomafwaarts

     down South • zuidwaarts, in het zuiden

     he went down the street • hij liep de straat door

¶ down stage • vóór op het toneel

     down town • de stad in, in het centrum

English-Dutch dictionary > down
11 get in

arriveren
--------
binnen komen

get in

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 binnenkomen ⇒ toegelaten worden 〈 met betrekking tot school, universiteit〉; verkozen worden 〈 politicus〉

2 aankomen 〈van vliegtuig enz.〉

3 instappen 〈 in voertuig〉

♦voorbeelden:

1   get in at the start • van het begin af meedoen

     get in on something • aan iets meedoen

     〈 informeel〉 get in on the act • mogen meedoen

     〈 informeel〉 get in with • vriendschap sluiten met, aanpappen met

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 binnenbrengen ⇒ binnenhalen 〈 oogst〉; inzamelen 〈 geld〉

2 toedienen 〈 opstopper〉

3 inleveren 〈 formulier, suggesties〉 ⇒ opsturen

♦voorbeelden:

1   get the doctor in • de dokter ontbieden/er bij halen

     I couldn't get a word in (edgeways) • ik kon er geen speld tussen krijgen

III 〈werkwoord + voorzetsel〉

1 stappen in 〈 voertuig〉

♦voorbeelden:

1   he got in his car • hij stapte in (zijn auto)

English-Dutch dictionary > get in
12 nothing

adv. niets, niks
--------
n. niets, niks

nothing¹

[ nuθing] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 voornamelijk enkelvoud〉 nul ⇒ waardeloos iemand

2 kleinigheid ⇒ nietigheid, niets, niemendalletje

♦voorbeelden:

¶ whisper soft/sweet nothings • zoete/lieve woordjes fluisteren

————————

nothing²

〈 voornaamwoord〉

1 niets

♦voorbeelden:

1   it's nothing • 't stelt niets voor, 't maakt niets uit

     there's nothing of gentleness in him • hij heeft niets zachtzinnigs

     she did nothing (else) but/than grumble • ze zat alleen maar te mopperen

¶ in nothing flat • in een mum van tijd

     〈 informeel〉 have nothing on … • niets zijn vergeleken bij …

     it's nothing • geen dank, graag gedaan

     they don't call her ‘podge’ for nothing • ze noemen haar niet voor niets ‘dikke’

     there was nothing for it but to call a doctor • er zat niets anders op dan een dokter op te bellen

     for nothing • tevergeefs; gratis, voor niets

     there's nothing in/to it • er klopt niets van; er is niets aan, 't is een makkie

     〈 sport〉 there's nothing in it • zij zijn/lopen 〈enz.〉

     it's nothing to me • het doet me niets

     nothing if not sly • uitermate/heel erg sluw gelijk

→ do do/

————————

nothing³

〈 bijwoord〉

1 helemaal niet ⇒ lang niet

♦voorbeelden:

1   does it cost a hundred pounds? no, nothing like/near • kost het honderd pond? nee, op geen stukken na

     my painting is nothing like/near as/so good as yours • mijn schilderij is bij lange na niet zo goed als het jouwe

English-Dutch dictionary > nothing
13 profession

n. beroep; vakmensen; verklaring; bekentenis

profession

[ prəfesjn]

1 verklaring ⇒ uiting

2 beroep ⇒ vak; 〈 werkwoord ook meervoud〉 alle beoefenaren van het vak

3 〈 religie〉 belijdenis

♦voorbeelden:

2 he is a doctor by profession • hij is dokter van zijn vak

→ old old/

English-Dutch dictionary > profession
14 quack

adj. zich voordoen als
--------
n. kwakzalver; kwak, gekwaak
--------
v. kwaken (eend); zich voordoen als (dokter, etc.), kwakzalven

quack¹

[ kwæk] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 kwakzalver ⇒ charlatan

2 kwak 〈 van eend〉 ⇒ gekwaak

————————

quack²

〈 werkwoord〉

1 kwaken 〈 van eend〉

2 zwetsen ⇒ kletsen

English-Dutch dictionary > quack
15 study

n. werkkamer; onderzoek; studie
--------
v. leren; onderzoeken; bestuderen; studeren

study¹

[ studdie] 〈meervoud: studies〉

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 studie ⇒ monografie, werk, thesis; oefenschets/schilderij

2 studeerkamer ⇒ 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 bureau

3 〈 meestal meervoud〉 studie(vak)

♦voorbeelden:

1   make a study of something • een studie van iets maken

3   graduate studies • 〈 ongeveer〉 postkandidaatsstudie; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 derde cyclus

→ brown brown/

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 studie ⇒ het studeren, onderzoek; aandacht, attentie

♦voorbeelden:

1   spend an evening in study • een namiddag met studeren doorbrengen

————————

study²

〈 studied〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 studeren ⇒ les(sen) volgen, college lopen

♦voorbeelden:

1   study to be a doctor • voor dokter studeren

     study up on • bestuderen

     study for the Bar • voor advocaat studeren

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (be)studeren ⇒ onderzoeken

2 instuderen ⇒ van buiten leren

3 nastreven ⇒ behartigen, in het oog houden

♦voorbeelden:

1   study law • rechten studeren

3   study someone's interests • iemands belangen behartigen

English-Dutch dictionary > study
16 flying

adj. vliegend; opvliegend; afgeleid; voorbijgaand; weg
--------
n. vlucht, vliegen; vaart

flying

[ flajjing]

1 vliegend

2 (los)hangend ⇒ wapperend

3 (zeer) snel ⇒ zich snel verplaatsend/ontwikkelend, vliegend

4 kortstondig ⇒ van korte duur, tijdelijk

♦voorbeelden:

1   flying doctor • vliegende dokter 〈 zich per vliegtuig verplaatsend〉

     the Flying Dutchman • de Vliegende Hollander

     flying fish • vliegende vis

     flying jump/leap • sprong met aanloop

     flying saucer • vliegende schotel

3   flying start • vliegende start 〈 ook figuurlijk〉

¶ 〈 bouwkunst〉 flying buttress • luchtboog

     with flying colours • met vlag en wimpel

English-Dutch dictionary > flying
17 fresh

adj. vers; net aangekomen; nieuw; fris (wind); fris (water); brutaal

fresh

[ fresj] 〈 freshness〉

1 vers ⇒ pas gebakken, vers geplukt 〈enz.〉

2 nieuw ⇒ ander, recent

3 zoet 〈 van water〉 ⇒ niet brak

4 zuiver ⇒ helder, levendig

5 fris ⇒ koel, nogal koud

6 gezond ⇒ fit, levenslustig

7 onervaren ⇒ nieuw, groen

8 〈 informeel〉 brutaal ⇒ voortvarend, flirterig

♦voorbeelden:

1   fresh paint! • nat!; pas geverfd!

     a fresh pot of tea • een pot versgezette thee

     fresh from the oven • zo uit de oven, ovenvers

2   a fresh attempt • een nieuwe/hernieuwde poging

     there's been no fresh news of the elections • er is geen recent nieuws over de verkiezingen

3   some fish can only be found in fresh water • sommige vissoorten vind je alleen in zoet water

4   fresh air • frisse/zuivere lucht

     fresh colours • heldere/frisse kleuren

     fresh memories • levendige herinneringen

5   〈 meteorologie〉 a fresh breeze • een frisse bries 〈 windkracht 5〉

6   as fresh as a daisy • zo fris als een hoentje

7   he is fresh to the job • hij is nieuw/nog groen in het vak

8   the young doctor was fresh with the nurses • de jonge dokter kon de verpleegsters niet met rust laten

¶ break fresh ground • baanbrekend werk verrichten

English-Dutch dictionary > fresh
18 he is a doctor by profession

he is a doctor by profession

hij is dokter van zijn vak

English-Dutch dictionary > he is a doctor by profession
19 prescription

adj. van het recept; op recept (medicijnen die niet zonder recept te verkrijgen zijn)
--------
n. recept (v.d. dokter); voorschrift; order

prescription

[ priskripsjn]

1 〈 medicijnen, geneeskunde〉 voorschrift 〈 ook figuurlijk〉

2 recept ⇒ geneesmiddel

English-Dutch dictionary > prescription
20 resident

adj. woonachtig, inwonend, intern; vast
--------
n. inwoner

resident¹

[ rezziddənt] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 ingezetene ⇒ (vaste) inwoner, bewoner

2 〈Resident; Brits-Engels; geschiedenis〉 resident 〈 in Indië〉 ⇒ minister-resident

3 〈Amerikaans-Engels; medicijnen, geneeskunde〉 dokter in klinische opleidingsperiode ⇒ inwonend arts

————————

resident²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 woonachtig ⇒ residerend, inwonend, intern

2 vast 〈 van inwoner〉

3 inherent ⇒ eigen (aan), gevestigd

♦voorbeelden:

1 〈 Amerikaans-Engels〉 resident alien • vreemdeling met een verblijfsvergunning

2 the resident population • de vaste inwoners

English-Dutch dictionary > resident

Страницы

См. также в других словарях:

Dokter Pulder zaait papavers — Directed by Bert Haanstra Produced by Bert Haanstra Written by Anton Koolhaas Music by Otto Ketting … Wikipedia
Van Cleef — Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom. Van Cleve, Van Kleve, Van Cleef, Van Kleef, Van Cleven, Van Cleves : variantes d un nom de famille européen rendu célèbre par la firme Van Cleef… … Wikipédia en Français
Famille Van Cleef — Van Cleef Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom. Van Cleve, Van Kleve, Van Cleef, Van Kleef, Van Cleven, Van Cleves : variantes d un nom de famille européen rendu célèbre par la firme Van… … Wikipédia en Français
Memorandum van een dokter — Format Medical drama Created by A. J. Cronin Starring Bram van der Vlugt Rob Geraerds Fien Berghegge Country of origin … Wikipedia
Dag Dokter! — Directed by Ate de Jong Release date(s) 1978 Running time 94 minutes Country Netherlands … Wikipedia
Dora van der Groen — Born 10 March 1927 (1927 03 10) (age 84) Antwerp, Belgium Occupation Actor Years active 1945 – present Dora van der Groen (born 10 March 1927) is a Belgian actress. She … Wikipedia
Drentse 8 van Dwingeloo — Tour de Drenthe Tour de Drenthe Informations Nom Tour de Drenthe Nom Local Profronde van Drenthe (nl) Pays … Wikipédia en Français
Novilon Eurocup Ronde van Drenthe — Tour de Drenthe Tour de Drenthe Informations Nom Tour de Drenthe Nom Local Profronde van Drenthe (nl) Pays … Wikipédia en Français
Univé Ronde van Drenthe — Tour de Drenthe Tour de Drenthe Informations Nom Tour de Drenthe Nom Local Profronde van Drenthe (nl) Pays … Wikipédia en Français
Monique van de Ven — (2008) Monique van de Ven (* 28. Juli 1952 in Zeeland, Nordbrabant als Monica Maria Theresia van de Ven) ist eine niederländische Schauspielerin. Van de Ven wurde in dem Brabantischen Dorf Zeeland geboren und wuchs in Rijswijk auf. Sie besuchte… … Deutsch Wikipedia
Ronde van Drenthe — (English: Tour of Drenthe) is an elite men s and women s professional road bicycle racing event held annually in the Drenthe, Netherlands and sanctioned by the Royal Dutch Cycling Union. Since 2005, the men s event is UCI 1.1 rated and is part of … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

van dokter

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

van dokter

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: